België

Juridische gids België

Belangrijke handelspartners, vreemde buren

België en Nederland zijn als buurlanden belangrijke handelspartners. Het zijn echter vreemde buren. Zij kennen elkaar niet of nauwelijks. Om die reden volgt eerst een korte inleiding over België met aandacht voor de cultuurverschillen met Nederland. Daarna worden enkele juridische onderwerpen besproken, die vaak terugkomen in mijn praktijk.

  • België heeft 11,7 mio. inwoners, waarvan Bijna 7 mio in Vlaanderen, 3,6 mio in Wallonië en 1.2 mio in het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest.

    België heeft 6 parlementen met bijbehorende regeringen, ministers en ambtenaren. Er zijn 4 taalgebieden: het Nederlandse, Franse, 2-talige Brussel en Duitse taalgebied.

    België is een labyrint of een microkosmos, dat zich op een kruispunt bevindt van de Germaanse en de Latijnse cultuur, waar verschillende talen gesproken worden en waar per regio vaak verschillende regels gelden. Ondanks het gebruik van het Nederlands in Vlaanderen, lijkt het er op dat België en Nederland iedere dag steeds minder met elkaar gemeen hebben.

    In 2014 werd de 6e staatshervorming afgesloten, waarbij de nodige overdrachten en herschikkingen van bevoegdheden tussen de federale staat België, de Gemeenschappen en de Gewesten plaats vonden.

    Regionale regeringen hebben vaak een andere politieke kleur dan de federale regering. Aangezien zij noodzakelijk met elkaar dienen samen te werken, is dat in de praktijk niet altijd gemakkelijk.

    Terwijl de publieke sector niet altijd efficiënt is georganiseerd, is de private sector zeer dynamisch.

    De Belgische universiteiten staan internationaal hoog aangeschreven en leveren ieder jaar hoog gekwalificeerde afgestudeerden. Hetzelfde geldt voor de “business schools), zoals Vlerick Business School en Antwerp Business School, die ieder jaar hoog op de internationale rankings staan.

    België scoort hoog op o.a. het gebied van farmaceutica, biochemie en digitale technologie.

    Ook spelen Antwerpen, Zeebrugge en Gent met hun havens een belangrijke rol in het internationale handelsverkeer.

    Ondernemers die zaken willen doen in Vlaanderen verwijs ik naar de website van het Vlaamse agentschap voor Innoveren & Ondernemen (VLAIO) (www.vlaio.be)  en Flanders Investment & Trade (www.flandersinvestmenttrade.com).

    Zakendoen in België is voor iedereen, doch zeker voor een Nederlander, die vaak denkt in ieder geval de Vlaming wel te begrijpen, een grote uitdaging. Waar de Nederlander eerder in een open en horizontale cultuur opereert, waar rechtsreeks met elkaar gecommuniceerd wordt, wordt de Belgische samenleving nog steeds gekenmerkt door een minder open, indirecte en hiërarchische cultuur. Al is dat laatste zeker bij de jongere generatie sterk aan het veranderen

  • Zowel het privaatrecht als de rechterlijke organisatie zijn op Franse leest geschoeid. De afgelopen jaren werd hard gewerkt aan modernisering van zowel het burgerlijk als het ondernemingsrecht. De rechterlijke organisatie en het procesrecht, waarbij de nadruk ligt op de schriftelijk gevoerde procedure, is nog sterk verouderd en lijkt nauwelijks aangepast aan de behoeften van de huidige tijd. Wél heeft de digitale procesvoering haar intrede gedaan.

  • Het vennootschapsrecht werd met de nieuwe Wet op de Vennootschappen en Verenigingen (inwerkingtreding op 1 mei 2019) sterk gewijzigd. De op die datum bestaande vennootschappen dienen hun statuten vóór uiterlijk 1 januari 2024 aan te passen aan het nieuwe vennootschapsrecht. Aangezien dwingende bepalingen van het nieuwe vennootschapsrecht op 1 januari 2020 ook van toepassing werden op bestaande vennootschappen, wordt aanbevolen dit zo snel mogelijk te doen.

    De meest gebruikte rechtsvormen in België zijn de naamloze vennootschap (NV) en de besloten vennootschap (BV).

    Het nieuwe vennootschapsrecht bracht voor de besloten vennootschap aanzienlijke wijzigingen met zich mee en veel minder voor de naamloze vennootschap.

    Naamloze vennootschap:

    Een naamloze vennootschap kan sinds de wetswijziging door één oprichter worden opgericht. De oprichting van een naamloze vennootschap vereist, ook volgens het nieuwe vennootschapsrecht, een minimumkapitaal van EUR 61.500. De oprichters dienen bij oprichting een financieel plan bij de notaris neer te leggen.

    Wat het bestuur betreft kan gekozen worden uit een:

    • Monistisch bestuur met een raad van bestuur bestaande uit tenminste drie bestuurders (te beperken tot twee, indien de vennootschap uit minder dan twee aandeelhouders bestaat;
    • Duaal bestuur met een raad van bestuur en directieraad, zoals het Nederlandse model;
    • Een enkele bestuurder (natuurlijk of rechtspersoon);

    Besloten vennootschap:

    De besloten vennootschap heeft sinds de wetswijziging van 1 mei 2019 geen verplicht kapitaal meer. Wel dient bij oprichting te worden aangetoond, dat het aanvangsvermogen (zowel eigen vermogen als andere financieringsbronnen, zoals leningen) voldoende is om de voorgenomen activiteiten te kunnen realiseren. Daartoe dient bij oprichting een financieel plan voor de eerste twee jaar bij de notaris te worden gedeponeerd. Dat plan is niet openbaar, maar wordt boven gehaald in het geval van faillissement binnen drie jaar na oprichting. Indien dan wordt vastgesteld dat het financiële plan kennelijk niet realistisch was, kan dit leiden tot persoonlijke aansprakelijkheid van de oprichters.

    Uitkeringen aan aandeelhouders kunnen alleen gedaan worden indien de vennootschap beschikt over zowel een toereikend netto-actief als over voldoende liquiditeit. Een uitkering is niet toegestaan wanneer het netto actief negatief is of , als gevolg van de uitkering, negatief zou worden (netto-actief test) Bovendien moet de vennootschap, volgens de redelijkerwijze te verwachten ontwikkelingen, in staat zijn de schulden te betalen, die opeisbaar worden tijdens de komende twaalf maanden (liquiditeitstest).

    Zowel naamloze als besloten vennootschap:

    Voor overdracht van aandelen is geen notariële tussenkomst vereist, waardoor bijzondere voorzichtigheid geboden is. Aanbevolen wordt in ieder geval aan de hand van het originele aandeelhoudersregister na te gaan wie als aandeelhouders geregistreerd zijn en welke rechten (bijv. pandrechten) er eventueel op de aandelen rusten. Geadviseerd wordt een eigendomsoverdracht van de aandelen in het aandeelhoudersregister aan te tekenen vergezeld van de handtekeningen van verkoper(s) en koper(s) en pandrechten in te schrijven in het Nationale Pandregister.

    Arbeidsovereenkomst tussen vennootschap en bestuurder niet mogelijk

    Tussen een vennootschap en een bestuurder kan geen arbeidsovereenkomst bestaan. De bestuurder heeft om die reden steeds het statuut van zelfstandige. Wel kunnen contractueel modaliteiten worden vastgelegd over de voorwaarden van ontslag als bestuurder (bijv. ontslagvergoeding).

    Plafonnering persoonlijke aansprakelijkheid bestuurders

    Het nieuwe vennootschapsrecht geeft nieuwe regels voor de persoonlijke aansprakelijkheid van bestuurders. Deze persoonlijke aansprakelijkheid geplafonneerd tot een bedrag, variërend van 125.000 EUR tot 12 mio. Euro, afhankelijk van de gemiddelde omzet over de laatste 3 jaar en het balanstotaal, tenzij sprake is van opzet, een grove fout of herhaaldelijke lichte fouten.

  • Definitie:

    Een agent (natuurlijk of rechtspersoon) is zelfstandig en bemiddelt bij de totstandkoming van overeenkomsten tussen zijn/haar principaal en derden. Indien hij/zij daartoe volmacht heeft, kan hij/zij deze overeenkomsten ook afsluiten, doch steeds in naam en voor rekening van zijn/haar principaal.

    Schriftelijke vorm is niet vereist:

    Een agentuurovereenkomst hoeft niet noodzakelijk schriftelijk te worden gesloten, behalve indien deze voor een bepaalde tijd wordt gesloten of indien deze een concurrentiebeding of een delcrederebeding bevat.

    Europese agentuurwetgeving:

    België heeft de Europese Agentuurrichtlijn (653/86 van 18 december 1986) omgezet in de Wet van 13 april 1995 betreffende de Handelsagentuurovereenkomst. Sinds 31 mei 2014 zijn de bepalingen van deze wet ongewijzigd opgenomen in Boek X Wetboek Economisch Recht, waarin nu ook de bepalingen zijn opgenomen over de Belgische concessiewet en de Wet op de commerciële samenwerkingsovereenkomsten (zie hieronder). Hoewel de Europese richtlijn het agentuurrecht binnen de EU sterk harmoniseert, zijn er toch nog min of meer grote verschillen tussen de nationale agentuurwetgevingen.

    Agentuurrecht is veelal dwingend recht waarvan partijen niet bij overeenkomst kunnen afwijken:

    De agentuurwetgeving is grotendeels van dwingend recht, zodat contractuele afwijking van de wettelijke bepalingen door partijen vaak niet voor alle te regelen onderwerpen mogelijk is.

    Internationale agentuurovereenkomsten:

    Het mogelijk in een internationale agentuurovereenkomst te bepalen, dat de Nederlandse rechter uitsluitend bevoegd is in geval van geschillen. In dat geval is het ook aangewezen in de overeenkomst te bepalen, dat Nederlands recht van toepassing is. Ook kan een arbitrageclausule worden ingelast, mits de agent als gevolg daarvan maar niet de minimum-bescherming verliest, die hij op grond van het normaal toepasselijke recht verliest. Zo zal de aanwijzing van een rechtbank buiten de Europese Unie met toepasselijkheid van het recht van een niet EU-Lidstaat geen effect hebben.

    Kiezen voor Belgisch of Nederlands agentuurrecht:

    Een vergelijking tussen het Nederlandse en het Belgische agentuurrecht leert, dat, afhankelijk van het ontwerp, soms het Belgische dan weer het Nederlandse agentuurrecht voordeliger is voor de agent dan wel de principaal.  De juiste keuze van het toepasselijke recht en van de bevoegde rechter is maatwerk, waarbij advies van een specialist is aangewezen.

    Indien de agent binnen de Europese Unie gevestigd is en partijen gekozen hebben voor het recht van een land dat niet in een soortgelijke bescherming voorziet als voorzien in de Europese Agentuur Richtlijn, zal een rechter van een lidstaat van de Europese Unie het gekozen recht buiten toepassing verklaren en het recht toepassen, waar de agent gevestigd is. 

    Agent/natuurlijk persoon:

    Indien een agentuurovereenkomst met een natuurlijke persoon als agent wordt gesloten, wordt deze, behoudens tegenbewijs, op grond van art. 4 van de Belgische Wet op de Arbeidsovereenkomst van 3 juli 1978, als een arbeidsovereenkomst (in dit geval een arbeidsovereenkomst met een handelsvertegenwoordiger) beschouwd. Dit kan in beginsel worden voorkomen door een agentuurovereenkomst af te sluiten met een door de agent op te richten vennootschap (bijv. een besloten vennootschap). Afhankelijk van de concrete invulling van de wijze waarop de agent de diensten verleent, dient rekening te worden gehouden met het risico van “schijnzelfstandigheid”.

  • Definitie:

    Er is een duidelijk onderscheid tussen de agent, die steeds op naam en voor rekening van zijn/haar principaal handelt en de distributeur (‘alleenverkoper” of “concessiehouder”), die op eigen naam en voor eigen rekening handelt. België is een van de weinige landen in de wereld, die een specifieke distributiewet kent (de “Wet van 27 juli 1961 betreffende de eenzijdige beëindiging van de voor onbepaalde tijd verleende concessies van alleenverkoop”). Ook deze wettelijke regeling is sinds 2014 te vinden in Boek X van het Wetboek Economisch Recht.

    De wet geeft de volgende definitie van een concessieovereenkomst:

    iedere overeenkomst krachtens welke een concessiegever aan een of meer concessiehouders het recht voorbehoudt in eigen naam en voor eigen rekening producten te verkopen, die hijzelf vervaardigt of verdeelt.”

    Hier maakt de wetgever een onderscheid tussen een distributierelatie, waarbinnen transacties tussen de concessiegever en de concessiehouder worden afgesloten en de relatie tussen een verkopen en een koper, die een reeks losse transacties afsluiten.

    Wil sprake zijn van een concessie/distributieovereenkomst in de zin van de wet, dient aangetoond te worden dat de principaal de intentie heeft zijn wederpartij het recht voor te behouden bepaalde producten of diensten te verkopen. Losse verkopen zijn daarvoor niet genoeg. Vanaf het moment dat een koper van producten deel uit gaat maken van de organisatie van de verkopen voor de distributie van producten of diensten, kan een “losse verkoop/koop” verhouding min of meer geruisloos overgaan in een distributierelatie. Een geschreven distributieovereenkomst is immers geen vereiste voor het ontstaan van een distributierelatie.

    Onderscheid dient te worden gemaakt tussen een distributieovereenkomst enerzijds en de individuele transacties die binnen het kader van een distributieovereenkomst worden afgesloten. Het gaat dan in weren om verschillende overeenkomsten, die overigens vaak in één enkele overeenkomst worden geregeld.

    Distributierelatie waarop de Belgische bescherming van toepassing is:

    Indien er sprake is van een distributierelatie wil dat nog niet zeggen, dat de distributeur bij beëindiging van de distributieovereenkomst aanspraak kan maken op de bijzondere bescherming die de Belgische distributiewet  bij opzegging aan distributeurs verleent.

    Wil van deze bescherming sprake zijn, dient een distributieovereenkomst ook nog aan de volgende definitie te voldoen: er dient sprake te zijn van exclusiviteit of nagenoeg exclusiviteit in een bepaald gebied en/of de principaal legt “belangrijke verplichtingen op aan de distributeur, die op strikte en bijzondere wijze aan de distributie zijn gekoppeld en waarvan de last zo zwaar is, dat de distributeur groot nadeel zou lijden in het geval van beëindiging van de distributierelatie.

    De distributiewet met uitwerking in België was van bijzonder dwingend recht: partijen konden de toepasselijkheid van de distributiewet in beginsel niet bij overeenkomst uitsluiten.

    De Belgische rechter achtte zich op grond van de bepalingen van het Belgische distributierecht tot voor kort verplicht de Belgische distributiewet op distributieovereenkomsten met uitwerking in België (of een deel daarvan) toe te passen. Ook indien partijen voor de toepasselijkheid van een ander recht, bijv. het Nederlandse recht hadden gekozen.

    Sinds het revolutionaire arrest van het Hof van Cassatie van 7 april 2023 in de zaak Thibelo bv/Stölzle-Oberglas GmbH is in deze situatie verandering gekomen. Het Hof van Cassatie besliste dat het Belgische distributierecht geen bijzonder dwingend recht in de zin van artikel 9 lid 1 van de Rome I Verordening is. Het komt erop neer, dat de Belgisch rechter de keuze door partijen van een ander recht (bijv. Nederlands recht) zal moeten respecteren. 

    Belangrijkste bepalingen van de Belgische distributiewet:

    De Belgische distributiewet is alléén van toepassing op de éénzijdige beëindiging van alleenverkoopovereenkomsten voor onbepaalde tijd en daaraan gelijkgestelde overeenkomsten. Deze wet regelt dus niet alle contractuele aspecten van een distributierelatie. De titel van de Belgische regeling is bovendien misleidend, aangezien deze ook bepalingen bevat, die van toepassing zijn op overeenkomsten van bepaalde tijd. Vanaf de derde verlenging wordt een distributieovereenkomst die aangegaan is voor een bepaalde  tijd immers automatisch omgezet in een overeenkomst voor onbepaalde tijd, waarop de beschermingsregels wel van toepassing zijn. Bovendien eindigen ook distributieovereenkomsten voor bepaalde tijd niet automatisch, maar dienen zij steeds in een bepaalde vorm te worden opgezegd: per aangetekende brief niet eerder dan zes en uiterlijk drie maanden voorafgaande aan de einddatum van de overeenkomst. Indien een distributieovereenkomst die voor bepaalde tijd geldt, niet op de hiervoor genoemde formele wijze wordt beëindigd, zal deze na afloop van de bepaalde tijd voor die termijn worden verlengd, als voorzien in een beding van stilzwijgende verlenging. Indien de overeenkomst niet in een dergelijk beding van stilzwijgende verlenging voor een bepaalde termijn voorziet, zal deze voor onbepaalde tijd gelden en daarmee onder de bescherming van de wet komen. Menig (vooral buitenlandse) principaal is in deze valkuil gelopen  

    Recht op een redelijke opzegtermijn of indien deze niet gerespecteerd wordt op een vervangende schadevergoeding.

    De Belgische distributiewet geeft de exclusieve of quasi-exclusieve distributeur recht op een redelijke opzegtermijn in het geval van beëindiging anders dan in het geval van een grove tekortkoming, of in plaats daarvan, recht op een vervangende schadevergoeding. Deze vervangende schadevergoeding kan oplopen tot twee jaar semi-brutowinst of méér verminderd met de variabele kosten. Het is mogelijk één of méér  uitdrukkelijk ontbindende bedingen in de distributieovereenkomst te voorzien (bijv. ontbinding van rechtswege bij het niet behalen van bepaalde omzetcijfers), die toelaten, afhankelijk van de formulering daarvan, de overeenkomst met onmiddellijke ingang op te zeggen, zonder dat de opzeggende partij gehouden is tot betaling van enige schadevergoeding.

    Recht op een goodwillvergoeding en eventueel bijkomende schadevergoeding:

    De opgezegde distributeur heeft onder bepaalde voorwaarden recht op een bijkomende vergoeding (goodwillvergoeding) en/of een aanvullende schadevergoeding. Deze goodwillvergoeding kan oplopen tot één of zelfs méér jaren semi-brutowinst of zelfs brutowinst.

    Internationale distributieovereenkomsten:

    Gelet op het arrest van het Hof van Cassatie van 7 april 2023 is mogelijk in een internationale distributieovereenkomst, die in beginsel onderworpen is aan de Belgische distributieregels, te kiezen voor Nederlands recht. Ook de Belgische rechter zal deze rechtskeuze dienen te respecteren en dus het door partijen gekozen recht dienen toe te passen.

    Ook zal de Belgische rechter een arbitrageclausule in een distributieovereenkomst met uitwerking in België  niet langer als ongeldig kunnen beschouwen. In het geval van een arbitrageclausule, ook indien dat zou leiden tot de toepassing door arbiters van buitenlands recht, zal de Belgisch rechter zich onbevoegd dienen te verklaren.

    Het is duidelijk dat het opstellen van een distributieovereenkomst, in ieder geval, indien deze het Belgische grondgebied betreft, maatwerk is en de nodige deskundige juridische bijstand vereist. Dat geldt ook voor de beëindiging van een distributieovereenkomst. Indien niet op de juiste wijze wordt beëindigd, is reparatie zonder de medewerking van de distributeur niet mogelijk.

  • Tenslotte is voor commerciële samenwerkingsovereenkomsten de “Wet van 19 december 2005 betreffende de precontractuele informatie bij commerciële samenwerkingsovereenkomsten van belang”. Ook de bepalingen van deze wet werden in 2014 overgebracht naar Boek X Wetboek Economisch Recht.

    Definitie commerciële samenwerkingsovereenkomst:

    De wet geeft de volgende definitie van commerciële samenwerkingsovereenkomsten:

    “commerciële samenwerkingsovereenkomst”: overeenkomst gesloten tussen meerdere personen, waarbij de ene persoon het recht verleent aan de andere om bij de verkoop van producten of de verstrekking van diensten een commerciële formule te gebruiken onder één of meerdere van de volgende vormen:

    • Een gemeenschappelijk uithangbord;
    • Een gemeenschappelijke handelsnaam;
    • Een overdracht van know-how;
    • Een commerciële of technische bijstand;”

    Op het eerste gezicht lijken deze wettelijke bepalingen van toepassing op franchiseovereenkomsten. Gelet op de ruime omschrijving van het begrip “commerciële samenwerkingsovereenkomsten” kan deze wet ook op andere overeenkomsten betrekking hebben, zoals distributie-, agentuurovereenkomsten en andere vormen van commerciële samenwerking.

    Belangrijkste bepalingen van de wet:

    De wettelijke bepalingen verplichten, degene die het recht verstrekt, minstens één maand voor het sluiten van de betreffende overeenkomst, een zgn. precontractueel informatiedocument aan de verkrijger van het recht te bezorgen, waarin de door de wet voorgeschreven gedetailleerde gegevens dienen te worden vermeld, samen met een ontwerp van de overeenkomst. Het ontwerp van overeenkomst dient dan ook nog eens afzonderlijk aan de verkrijger van het recht te worden overgemaakt. Indien degene die het recht verstrekt deze informatieverplichtingen niet nakomt, kan de verkrijger van het recht, gedurende de periode van twee jaar de algehele of, naar het geval is, partiële nietigheid van de overeenkomst inroepen.

    Internationale commerciële samenwerkingsovereenkomsten:

    Het is nog niet duidelijk, of de wettelijke regeling op het gebied van commerciële samenwerkingsovereenkomsten al dan niet gekwalificeerd dient te worden als bijzonder dwingend recht, in die zin dat partijen daarvan niet door rechtskeuze voor een ander recht dan het Belgisch recht kunnen afwijken. Ook hier zijn in internationale samenwerkingsovereenkomsten rechtskeuze, mits gekoppeld aan de keuze voor een exclusief bevoegde rechter van een andere Lidstaat dan België, aagewezen. Dus ook hier contractueel maatwerk!

    Beëindiging arbeidsovereenkomsten:

    Geen preventieve ontslagbescherming:

    In tegenstelling tot het Nederlands arbeidsrecht kent het Belgisch arbeidsrecht geen preventief ontslagrecht. Het staat zowel de werkgever als de werknemer vrij de arbeidsovereenkomst te beëindigen. Dat is alleen anders in het geval van de zgn. ‘beschermde’ werknemers, die gekozen zijn als werknemersvertegenwoordigers of lid zijn van een vakbond. Zij genieten een bijzondere ontslagbescherming.

    De werkgever kan een arbeidsovereenkomst op verschillende wijzen beëindigen:

    1. Opzegging al dan niet met behoud van prestaties:

    De werkgever kan de arbeidsovereenkomst beëindigen middels een formele opzeggingsbrief, met inachtneming van de wettelijke opzegtermijn, al dan niet met behoud van prestaties. De opzegging dient plaats te vinden per aangetekende brief, die uitwerking heeft op de derde dag na de datum van verzending( let wel: een zaterdag geldt hier als een werkdag). Opzegging dient plaats te vinden tegen een maandag. De opzeggingstermijn wordt in bepaalde omstandigheden geschorst, bijv. in geval van ziekte.

    • Verbreking:.
      De werkgever kan de arbeidsovereenkomst ook met onmiddellijke ingang “verbreken”, d.w.z. met onmiddellijke ingang beëindigen zonder inachtneming van de wettelijke opzegtermijn. In dit geval is de werkgever aan de werknemer een verbrekingsvergoeding verschuldigd. Ook dient de werkgever binnen een bepaalde tijd de reden van verbreking aan de werknemer meedelen. Doet hij dit niet leidt dit tot een bijkomende aan de werknemer te betalen vergoeding.
    • Ontslag op staande voet wegens een dringende reden:

    In het geval van een ontslag op staande voet wegens een dringende reden, dient de werkgever het ontslag binnen drie dagen, nadat hij daarvan kennis heeft of had kunnen hebben, te geven. De  werkgever kan de dringende reden van ontslag tegelijk met het ontslag aan de werknemer meedelen, maar dient dit in ieder geval uiterlijk binnen drie dagen, nadat hij het ontslag aan de werknemer heeft gegeven, aan de werknemer mee te delen.

    • In onderlinge overeenstemming.

    Wettelijke opzegtermijnen:

    Sinds 1 januari 2014 is het wettelijke onderscheid tussen arbeiders en bedienden opgeheven en worden de wettelijke opzegtermijnen voor arbeiders en bedienden, in een aantal gevallen geleidelijk, rechtgetrokken.

    Een proeftijd kan niet meer worden overeengekomen. Wel kunnen maximaal vier opeenvolgende overeenkomsten voor bepaalde tijd worden gesloten, waarvan de duur telkens niet minder dan drie maanden mag bedragen zonder dat de totale duur van deze opeenvolgende overeenkomsten twee jaar mag overschrijden.

    De wettelijke opzegtermijn bedraagt sinds 1 januari 2014 voor alle werknemers:

    • Eerste kwartaal: 2 weken;
    • Tweede kwartaal: 4 weken;
    • Derde kwartaal: 6 weken;
    • Vierde kwartaal: 7 weken;
    • Vijfde kwartaal: 8 weken;
    • Zesde kwartaal: 9 weken;
    • Zevende kwartaal: 10 weken;
    • Achtste kwartaal: 11 weken;
    • Jaar 2-3: 12 weken;
    • Jaar 3-4: 13 weken;
    • Jaar 4-5: 15 weken;
    • Van het vijfde tot het negentiende jaar: drie weken per jaar;

    Na 20 jaar anciënniteit wordt de opbouw vertraagd;

    De verworven rechten van werknemers, die vóór 1 januari 2014 al in dienst waren, blijven behouden en worden per 1 januari 2014 vastgeklikt, waarna opbouw volgens de nieuwe regeling verdergaat.

    De handelsvertegenwoordiger in dienstbetrekking, die cliënteel heeft aangebracht, heeft in het geval van beëindiging, anders dan wegens een dringende reden, van de arbeidsovereenkomst recht op een zgn. cliënteelvergoeding, tenzij de werkgever bewijst dat uit de beëindiging voor de handelsvertegenwoordiger geen enkel nadeel volgt. Deze aanspraak van de handelsvertegenwoordiger ontstaat eerst na één jaar dienstverband en is gelijk aan drie maanden loon voor de periode van één tot vijf jaar. Deze vergoeding wordt met één maand verhoogd voor elke bijkomende periode van vijf jaar. In het geval van een niet-concurrentiebeding wordt de handelsvertegenwoordiger geacht cliënteel te hebben aangebracht, behoudens tegenbewijs door de werkgever.

    Taalvereisten:

    Op grond van de taalwetgeving dient de arbeidsovereenkomst en verdere sociale documenten in de taal van het taalgebied waar de exploitatiezetel van de werkgever gevestigd is:

    • Nederlands taalgebied: het Nederlands;
    • Franse taalgebied: het Frans;
    • Tweetalig gebied Brussel Hoofdstad: in het Nederlands of het Frans;
    • Duitstalig taalgebied: in het Duits.

    Een arbeidsovereenkomst of ontslagbrief in een andere dan de wettelijk voorgeschreven taal is relatief nietig. Dat wil zeggen, dat alléén de werknemer deze nietigheid kan inroepen (bijv. inroeping nietigheid niet-concurrentiebeding). Ook de rechter dient deze nietigheid in het belang van de werknemer toe te passen. In bepaalde grensoverschrijdende gevallen, zoals in de wet omschreven, kan bijkomend een rechtsgeldige vertaling in een van de talen van de Europese Unie of van de Europese Economische ruimte worden opgemaakt.

  • Geen preventieve ontslagbescherming:

    In tegenstelling tot het Nederlands arbeidsrecht kent het Belgisch arbeidsrecht geen preventief ontslagrecht. Het staat zowel de werkgever als de werknemer vrij de arbeidsovereenkomst te beëindigen. Dat is alleen anders in het geval van de zgn. ‘beschermde’ werknemers, die gekozen zijn als werknemersvertegenwoordigers of lid zijn van een vakbond. Zij genieten een bijzondere ontslagbescherming.

    De werkgever kan een arbeidsovereenkomst op verschillende wijzen beëindigen:

    1. Opzegging al dan niet met behoud van prestaties:

    De werkgever kan de arbeidsovereenkomst beëindigen middels een formele opzeggingsbrief, met inachtneming van de wettelijke opzegtermijn, al dan niet met behoud van prestaties. De opzegging dient plaats te vinden per aangetekende brief, die uitwerking heeft op de derde dag na de datum van verzending( let wel: een zaterdag geldt hier als een werkdag). Opzegging dient plaats te vinden tegen een maandag. De opzeggingstermijn wordt in bepaalde omstandigheden geschorst, bijv. in geval van ziekte.

    • Verbreking:.
      De werkgever kan de arbeidsovereenkomst ook met onmiddellijke ingang “verbreken”, d.w.z. met onmiddellijke ingang beëindigen zonder inachtneming van de wettelijke opzegtermijn. In dit geval is de werkgever aan de werknemer een verbrekingsvergoeding verschuldigd. Ook dient de werkgever binnen een bepaalde tijd de reden van verbreking aan de werknemer meedelen. Doet hij dit niet leidt dit tot een bijkomende aan de werknemer te betalen vergoeding.
    • Ontslag op staande voet wegens een dringende reden:

    In het geval van een ontslag op staande voet wegens een dringende reden, dient de werkgever het ontslag binnen drie dagen, nadat hij daarvan kennis heeft of had kunnen hebben, te geven. De  werkgever kan de dringende reden van ontslag tegelijk met het ontslag aan de werknemer meedelen, maar dient dit in ieder geval uiterlijk binnen drie dagen, nadat hij het ontslag aan de werknemer heeft gegeven, aan de werknemer mee te delen.

    • In onderlinge overeenstemming.

    Wettelijke opzegtermijnen:

    Sinds 1 januari 2014 is het wettelijke onderscheid tussen arbeiders en bedienden opgeheven en worden de wettelijke opzegtermijnen voor arbeiders en bedienden, in een aantal gevallen geleidelijk, rechtgetrokken.

    Een proeftijd kan niet meer worden overeengekomen. Wel kunnen maximaal vier opeenvolgende overeenkomsten voor bepaalde tijd worden gesloten, waarvan de duur telkens niet minder dan drie maanden mag bedragen zonder dat de totale duur van deze opeenvolgende overeenkomsten twee jaar mag overschrijden.

    De wettelijke opzegtermijn bedraagt sinds 1 januari 2014 voor alle werknemers:

    • Eerste kwartaal: 2 weken;
    • Tweede kwartaal: 4 weken;
    • Derde kwartaal: 6 weken;
    • Vierde kwartaal: 7 weken;
    • Vijfde kwartaal: 8 weken;
    • Zesde kwartaal: 9 weken;
    • Zevende kwartaal: 10 weken;
    • Achtste kwartaal: 11 weken;
    • Jaar 2-3: 12 weken;
    • Jaar 3-4: 13 weken;
    • Jaar 4-5: 15 weken;
    • Van het vijfde tot het negentiende jaar: drie weken per jaar;

    Na 20 jaar anciënniteit wordt de opbouw vertraagd;

    De verworven rechten van werknemers, die vóór 1 januari 2014 al in dienst waren, blijven behouden en worden per 1 januari 2014 vastgeklikt, waarna opbouw volgens de nieuwe regeling verdergaat.

    De handelsvertegenwoordiger in dienstbetrekking, die cliënteel heeft aangebracht, heeft in het geval van beëindiging, anders dan wegens een dringende reden, van de arbeidsovereenkomst recht op een zgn. cliënteelvergoeding, tenzij de werkgever bewijst dat uit de beëindiging voor de handelsvertegenwoordiger geen enkel nadeel volgt. Deze aanspraak van de handelsvertegenwoordiger ontstaat eerst na één jaar dienstverband en is gelijk aan drie maanden loon voor de periode van één tot vijf jaar. Deze vergoeding wordt met één maand verhoogd voor elke bijkomende periode van vijf jaar. In het geval van een niet-concurrentiebeding wordt de handelsvertegenwoordiger geacht cliënteel te hebben aangebracht, behoudens tegenbewijs door de werkgever.

    Taalvereisten:

    Op grond van de taalwetgeving dient de arbeidsovereenkomst en verdere sociale documenten in de taal van het taalgebied waar de exploitatiezetel van de werkgever gevestigd is:

    • Nederlands taalgebied: het Nederlands;
    • Franse taalgebied: het Frans;
    • Tweetalig gebied Brussel Hoofdstad: in het Nederlands of het Frans;
    • Duitstalig taalgebied: in het Duits.

    Een arbeidsovereenkomst of ontslagbrief in een andere dan de wettelijk voorgeschreven taal is relatief nietig. Dat wil zeggen, dat alléén de werknemer deze nietigheid kan inroepen (bijv. inroeping nietigheid niet-concurrentiebeding). Ook de rechter dient deze nietigheid in het belang van de werknemer toe te passen. In bepaalde grensoverschrijdende gevallen, zoals in de wet omschreven, kan bijkomend een rechtsgeldige vertaling in een van de talen van de Europese Unie of van de Europese Economische ruimte worden opgemaakt.


    Een proeftijd kan niet meer worden overeengekomen. Wel kunnen maximaal vier opeenvolgende
    overeenkomsten voor bepaalde tijd worden gesloten, waarvan de duur telkens niet minder dan drie
    maanden mag bedragen zonder dat de totale duur van deze opeenvolgende overeenkomsten twee jaar
    mag overschrijden.

    De wettelijke opzegtermijn bedraagt sinds 1 januari 2014 voor alle werknemers:

    – Eerste kwartaal: 2 weken;
    – Tweede kwartaal: 4 weken;
    – Derde kwartaal: 6 weken;
    – Vierde kwartaal: 7 weken;
    – Vijfde kwartaal: 8 weken;
    – Zesde kwartaal: 9 weken;
    – Zevende kwartaal: 10 weken;
    – Achtste kwartaal: 11 weken;
    – Jaar 2-3: 12 weken;
    – Jaar 3-4: 13 weken;
    – Jaar 4-5: 15 weken;
    – Van het vijfde tot het negentiende jaar: drie weken per jaar;
    Na 20 jaar anciënniteit wordt de opbouw vertraagd;

    De verworven rechten van werknemers, die vóór 1 januari 2014 al in dienst waren, blijven behouden
    en worden per 1 januari 2014 vastgeklikt, waarna opbouw volgens de nieuwe regeling verdergaat.

    De handelsvertegenwoordiger in dienstbetrekking, die cliënteel heeft aangebracht, heeft in het geval
    van beëindiging, anders dan wegens een dringende reden, van de arbeidsovereenkomst recht op een
    zgn. cliënteelvergoeding, tenzij de werkgever bewijst dat uit de beëindiging voor de
    handelsvertegenwoordiger geen enkel nadeel volgt. Deze aanspraak van de handelsvertegenwoordiger
    ontstaat eerst na één jaar dienstverband en is gelijk aan drie maanden loon voor de periode van één tot
    vijf jaar. Deze vergoeding wordt met één maand verhoogd voor elke bijkomende periode van vijf jaar.
    In het geval van een niet-concurrentiebeding wordt de handelsvertegenwoordiger geacht cliënteel te
    hebben aangebracht, behoudens tegenbewijs door de werkgever.


    Taalvereisten:

    Op grond van de taalwetgeving dient de arbeidsovereenkomst en verdere sociale documenten in de
    taal van het taalgebied waar de exploitatiezetel van de werkgever gevestigd is:

    – Nederlands taalgebied: het Nederlands;
    – Franse taalgebied: het Frans;
    – Tweetalig gebied Brussel Hoofdstad: in het Nederlands of het Frans;
    – Duitstalig taalgebied: in het Duits.

    Een arbeidsovereenkomst of ontslagbrief in een andere dan de wettelijk voorgeschreven taal is relatief
    nietig. Dat wil zeggen, dat alléén de werknemer deze nietigheid kan inroepen (bijv. inroeping nietigheid
    niet-concurrentiebeding). Ook de rechter dient deze nietigheid in het belang van de werknemer toe te
    passen. In bepaalde grensoverschrijdende gevallen, zoals in de wet omschreven, kan bijkomend een
    rechtsgeldige vertaling in een van de talen van de Europese Unie of van de Europese Economische
    ruimte worden opgemaakt.

  • Conservatoir beslag (in België: “bewarend beslag”):

    De wettelijke vereisten voor het leggen van bewarend beslag verschillen nauwelijks van de voorschriften onder Nederlands recht. In de praktijk stellen Belgische rechters (“beslagrechters”) echter aanzienlijk strengere eisen aan het vervullen van deze voorwaarden. Zo dient naar Belgisch recht sprake te zijn van een zekere onbetwistbare vordering en een aantoonbaar risico dat de schuldenaar zijn onvermogen aan het reorganiseren is. Het leggen van bewarend beslag hoeft niet gevolgd te worden door een bodemprocedure (“procedure ten gronde”), zoals in Nederland wél vereist is. Het Belgisch bewarend beslag heeft een geldigheidsduur van drie jaar. De schuldenaar kan verzet aantekenen tegen het beslag bij de beslagrechter.

    Kort geding (in België: “kortgeding”):

    België kent het kort geding (‘kortgeding’). In tegenstelling tot het Nederlandse kort geding rechter is de Belgische rechter zeer terughoudend een vordering in ‘kortgeding’ ontvankelijk te verklaren. Hij is al snel van mening dat de eisende partij geen of onvoldoende spoedeisend belang heeft. De Belgische rechter interpreteert de voorwaarde, dat in kort geding alleen voorlopige maatregelen genomen kunnen worden – hetgeen overigens in Nederland ook het geval is -, d.w.z. maatregelen, die geen afbreuk mogen doen aan de positie ten gronde van partijen, vrij strikt. Hij is dan van mening dat hij de positie van partijen op een onomkeerbare wijze zou regelen, indien hij de zaak in “kortgeding” zou beslissen.


    In het Belgische “kortgeding” worden een of meer schriftelijke conclusies tussen partijen gewisseld, waarna een mondelinge behandeling volgt. Daardoor kan een Belgisch ‘kortgeding’, afgezien van de mogelijkheid van hoger beroep en cassatie, geruime tijd in beslag nemen.

    Eenzijdig verzoek tot het treffen van voorlopige maatregelen:

    Naast het kort geding kan ook een eenzijdig verzoek tot het treffen van voorlopige maatregelen worden gedaan. De wederpartij wordt dan in beginsel niet gehoord en kan alleen in verzet komen tegen een door de voorzitter van de betrokken rechtbank op eenzijdig verzoek genomen beschikking.

    Procedure “als in kortgeding”:

    Tenslotte kent België ook een procedure ‘als in kortgeding’ voor de Voorzitter van de ondernemingsrechtbank ook wel ‘stakingsvordering’ genoemd). Het is eigenlijk geen kort geding, maar een bodemprocedure, die alleen bij schending van bepaalde rechten (bijv. bepaalde intellectuele eigendomsrechten, oneerlijke handelspraktijken, onrechtmatige daad e.d.) ingesteld kan worden. Vorderingen in verband met contractuele aansprakelijkheid kunnen geen voorwerp zijn van een procedure “als in kortgeding”.

Marinus Vromans, januari 2025